|
Johanna Westerdijk (Nieuwer-Amstel, 4 januari 1883 - Baarn, 15 november 1961) was een Nederlands botanicus en schimmeldeskundige. Zij werd in 1917 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de plantenziektekunde (fytopathologie) aan de Universiteit Utrecht en werd daarmee de eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland. In 1930 volgde een tweede benoeming tot buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.
Westerdijk stamde uit een gegoede familie van artsen als dochter van Bernard Westerdijk, arts, en Aleida Catharina Scheffer. Ze studeerde in Amsterdam voor een lesbevoegdheid plant- en dierkunde en deed daarna in München bij professor Göbel onderzoek naar levermossen. Ze promoveerde in Zürich bij professor Hans Schinz op een proefschrift over mossen en werd in 1906 op 23-jarige leeftijd directeur van het Phytopathologisch Laboratorium 'Willie Commelin Scholten' in Amsterdam als opvolger van Jan Ritzema Bos, ze behield deze functie tot in 1952. Westerdijk kreeg in 1907 de leiding over de schimmelcollectie van het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS), in 1903 opgericht door de botanicus professor Frits (F.A.F.C.) Went. Dit Centraal Bureau werd ondergebracht in het Laboratorium 'Willie Commelin Scholten', dat later naar Baarn verhuisde, waar Westerdijk het uitbreidde. De schimmelcollectie groeide onder haar leiding van circa 80 tot 11.000 soorten, de grootste collectie ter wereld. Ze bleef tot in 1958 aan als directeur van het Centraal Bureau. Westerdijk heeft veel onderzoek verricht naar de iepziekte en ze heeft onder meer aangetoond dat een schimmel, Ceratocystis ulmi, de sterfte bij de iep veroorzaakte. Daarom wordt in het Engels de iepziekte nog altijd Dutch elm disease genoemd.
In 1913 en later maakte Westerdijk studiereizen naar Nederlands Oost-Indië, Japan, de Verenigde Staten, Portugal en Zuid-Afrika. Dankzij de contacten die ze legde vonden vele van haar studenten werk, vooral in Indië. In 1917 werd ze benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de fytopathologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waarmee zij de eerste vrouwelijke hoogleraar in Nederland werd. In 1930 werd ze ook aan de Universiteit van Amsterdam buitengewoon hoogleraar in de fytopathologie. Tussen 1922 en 1952 promoveerden 56 onderzoekers bij haar, te beginnen met Bea Schwarz (Marie Beatrice Schol-Schwarz), die de oorzaak van de iepziekte ontdekte. Ook de ieponderzoeker Christine Buisman werd door Westerdijk opgeleid.
Johanna Westerdijk stond bekend als gastvrij, muzikaal en dol op feestjes maar ook als goede docente, onderzoeksleider en organisator. Op het congres van de International Federation of University Women in 1932 werd ze tot presidente gekozen. In 1951 werd ze benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (1951) en ze kreeg eredoctoraten aan de universiteiten van Upsala (1957) en Giessen(1958).
Haar motto was:
Werken en feesten vormt schoone geesten.
Bron: Wikipedia | |